Academie voor Ambulancezorg en RAV’s slaan handen ineen
Samen sterk voor een nieuwe opleiding tot ambulanceverpleegkundige
In september start de gloednieuwe Lange Tranche opleiding Ambulanceverpleegkundige. Verpleegkundestudenten hebben dan geen vooropleiding meer nodig, maar kunnen rechtstreeks aan het traject voor ambulanceverpleegkundige beginnen. Voor de invulling van het curriculum sloegen de Academie voor Ambulancezorg en de regionale ambulancevoorzieningen de handen ineen. Albert van Eldik, projectleider en stafmedewerker bij de Academie en Ivo van Asperen, lid van de projectgroep en werkzaam bij Ambulance Amsterdam, vertellen over deze vruchtbare samenwerking.
Waarom moest deze opleiding er komen?
Albert: “De ambulancewereld kampt met flinke tekorten op de arbeidsmarkt. Veel ambulancediensten zijn daarom naarstig op zoek naar andere mogelijkheden om nieuwe verpleegkundigen op te leiden en klopten hiervoor ook aan bij de Academie. Wij hebben al een zogenaamde Korte Tranche opleiding, maar daarvoor moeten studenten eerst een vooropleiding hebben gedaan, zoals intensive care of spoedeisende hulp. De nieuwe opleiding is bedoeld voor verpleegkundestudenten die net zijn afgestudeerd. Dat is gunstig voor ambulancediensten – je krijgt immers een nieuwe vijver met potentiele verpleegkundigen die in de ambulancezorg zouden kunnen werken, maar ook voor studenten zelf. Zij hoeven geen omzwervingen te maken voor ze ambulanceverpleegkundige kunnen worden.”
Ivo: “Het tekort waar Albert over spreekt is inderdaad de belangrijkste motivatie, maar er zijn meer redenen om deze opleiding te introduceren. Zo weten veel studenten al bij hun afstuderen dat ze ambulanceverpleegkundige willen worden, maar moeten ze eerst verplicht een specialistische opleiding volgen in een ziekenhuis – na een jaar stromen ze dan door. Voor ziekenhuizen is dat nadelig, zij kampen met een continue leegloop. Daarbij zie je dat de intensive care afdelingen enorm aan het veranderen zijn. Er komen steeds meer ingewikkelde systemen en machines die je in het dagelijkse leven op de ambulance niet eens gebruikt – de vraag is dus of je die kennis überhaupt wel nodig hebt. Het plan voor de opleiding is weliswaar uit nood geboren, maar het was denk ik sowieso verstandig om naar een nieuwe constructie te kijken.”
Wat kunnen studenten zoal verwachten?
Albert: “De opleiding is ingedeeld in drie leerperiodes, verdeeld over achttien maanden, die bestaan uit een aantal studieblokken en worden afgerond met een assessment. De eerste periode is een introductie op het vak als ambulanceverpleegkundige, in de tweede periode wordt specifieker ingegaan op de handelingen en vaardigheden die bij het werk horen. Tijdens de laatste periode is er aandacht voor speciale thema’s, zoals kinderreanimatie en grootschalige hulpverlening, en werken studenten vooral onder begeleiding van de praktijkbegeleiders in het werkveld. Voor dat praktijkgedeelte hebben we nauw samengewerkt met een aantal ambulancediensten, waaronder Amsterdam, Den Haag en Utrecht.”
Ivo: “Je ziet die praktijk ook in veel modules terug. Het is voor ambulanceverpleegkundigen bijvoorbeeld ontzettend belangrijk om met een brede blik naar de klachten van een patiënt te kijken en bepaalde diagnoses vooral niet uit te sluiten – een kwaal als pijn op de borst kan immers van alles zijn. Op een IC gaat dat anders: daar ben je juist heel specialistisch bezig met specifieke apparatuur, terwijl je het als ambulanceverpleegkundige moet doen met je handen, ogen en wat waardes. Meer instrumenten heb je niet, dat is een wezenlijk verschil. Zulke praktijkvoorbeelden worden daarom veelvuldig gebruikt tijdens de opleiding.”
Hoe zorgden jullie dat de opleiding zo optimaal mogelijk werd vormgeven?
Ivo: “Door veel met elkaar te overleggen, standpunten te onderbouwen met voorbeelden en goed te kijken of de theorie aansluit op de praktijk. Dat laatste zit ’m in hele simpele dingen. Neem bijvoorbeeld het moment dat studenten voor het eerst gaan reanimeren. Dat kun je nog niet van ze vragen in de eerste drie maanden, daar hoort een bepaalde ervaring bij. Het is beter om eerst te beginnen met hartmassage en zodra dat onder de knie is, ga je een stap verder. Een ander voorbeeld is het stellen van een diagnose: dat kunnen studenten pas aan het einde van het traject omdat ze veel meer casuïstiek hebben gezien. Vanuit de praktijk konden wij gericht feedback geven op dat soort zaken.”
Albert: “De samenwerking verliep ook heel vlot. We begonnen pas in januari en moesten dus behoorlijk wat tempo maken met het curriculum. Toen besloten we gezamenlijk om de huidige opleiding als uitgangspunt te nemen, met dezelfde eindtermen en leerdoelen – het enige verschil met de nieuwe opleiding is dat deze langer duurt en dat stapsgewijs leren daardoor de boventoon voert. Dat gaf houvast, daardoor konden we elkaar goed aanvullen en scherp houden.”
Hoe kwam de samenwerking met het Erasmus MC tot stand?
Albert: “Het was in eerste instantie niet makkelijk om een ziekenhuis te vinden dat wilde meewerken aan het theoriegedeelte. Veel instellingen hadden er wel oren naar, maar waren wat terughoudend om hun kennis met de Academie te delen. Daarbij vonden ze het een risico met het oog op marktwerking. Gelukkig wilde het Erasmus MC wel samenwerken. Als theorieaanbieder beschikken zij over allerlei IC en SEH opleidingen en hebben ze veel inzicht in de huidige curricula. Zij weten daardoor exact welke theorie wel of niet relevant is voor de ambulancezorg.”
Ivo: “Ik denk dat de keuze van het Erasmus MC om mee te werken ook een stukje eigen verantwoordelijkheid is: ziekenhuizen hebben zelf immers ook last van de problemen met de ambulancezorg in Nederland. Als we op de oude voet doorgaan, krijgen we een groot tekort – je ziet nu al dat er in bepaalde plaatsen te weinig ambulances zijn wegens personeelsgebrek. Je kunt daar natuurlijk van alles van vinden en roepen, en dat gebeurt veelvuldig in de praktijk, maar je kunt ook naar een oplossing zoeken. Goed om te zien dat het Erasmus die mening deelt en zich proactief opstelt.”
Het kenmerkende van deze opleiding is de persoonlijke ontwikkellijn. Waarom is deze zo belangrijk?
Albert: “Als ambulanceverpleegkundige kom je vaak in heftige situaties terecht en moet je stevig in je schoenen kunnen staan. De meeste studenten die aan deze opleiding beginnen, zijn echter nog jong en hebben weinig praktijkervaring. In Engeland hebben we voorbeelden gezien van jonge paramedici die na drie jaar opgebrand waren door alles wat ze meemaakten. Dat vraagt dus om een andere aanpak. In ons curriculum komt dat terug: studenten reflecteren gedurende de hele opleiding op wie ze zijn, als persoon én professional. Ook is er aandacht voor hoe ze omgaan met emoties en traumatische ervaringen. We willen daarmee een soort awareness creëren, zodat mensen bepaalde signalen later tijdig leren herkennen en kunnen aangeven wanneer het ze teveel wordt – en dat dit geen schande is. Die persoonlijke inzet is vrij uniek, daarmee onderscheiden we ons echt van andere opleidingen.”
Ivo: “Het sluit ook naadloos aan op de praktijk. Ik zie genoeg jonge collega’s die in het begin razend enthousiast zijn en zoveel mogelijk extra diensten willen draaien. Na een paar jaar komt ineens de klap en kunnen ze het niet meer aan. Zelf heb ik het ook in bepaalde mate meegemaakt: toen ik net begon, spaarde ik krantenartikelen van plekken waar ik met de ambulance was geweest. Tot ik daardoor teveel informatie kreeg over de achtergrond van de slachtoffers – dan las ik bijvoorbeeld dat het om een vader of moeder ging. Dat soort dingen moet je helemaal niet willen weten, daardoor wordt het werk alleen maar moeilijker. Je kunt natuurlijk nooit helemaal voorkomen dat iemand overwerkt raakt, maar door zulke informatie vooraf mee te geven, kan diegene daar misschien op anticiperen.”
Albert: “Overigens heeft de persoonlijke leerlijn niet alleen maar betrekking op traumatische ervaringen. We willen er ook voor zorgen dat studenten stevig in hun schoenen staan en leiderschap kunnen tonen in moeilijke situaties. Ambulanceverpleegkundigen die tien jaar in een ziekenhuis hebben gewerkt, hebben wellicht al eens een aanvaring gehad met een arts of hoofdverpleegkundige en weten hoe ze daarmee moeten omgaan – dat is een ander verhaal als je net afgestudeerd en onervaren bent.”
Ivo: “Je moet je voorstellen dat er wel acht brandweermannen, vijf politieagenten en andere collega’s op locatie kunnen zijn als jij aankomt. Vervolgens moet jij die mensen aansturen, vragen beantwoorden, overleggen en discussiëren. Dat is een behoorlijk complexe communicatiesituatie waarbij je vooral op jezelf moet vertrouwen, maar dat kost tijd, levenservaring en karakter.”
Sluit deze opleiding ook aan op andere, acute zorgopleidingen?
Albert: “Met het oog op alle veranderingen die komende jaren gaan plaatsvinden binnen de acute zorg- en vervolgopleidingen, hebben we daar bewust rekening mee gehouden. De Academie valt onder de acute zorg in Groningen en daar worden onder meer de intensive care, coronary care, spoedeisende hulp en ambulancezorg opnieuw gestructureerd – wij maken deel uit van dat project en schrijven zelfs mee aan het curriculum. Daardoor weten we dat de dingen die we voor de Lange Tranche hebben bedacht, waaronder de persoonlijke leerlijn, ook passen in de algehele nieuwe structuur.
Ivo: “Er is onwijs veel overlap in de acute zorg, dus het zou zonde zijn om allerlei verschillende opleidingen te ontwikkelen. Voor de patiënt maakt het ook niks uit: die wil alleen maar goed geholpen en gehoord worden.”
Welke reacties krijgen jullie op de nieuwe opleiding?
Albert: Lachend: “De veertien mensen die in september starten kunnen in ieder geval niet wachten om te beginnen. Logisch natuurlijk, zij zien hun kans schoon nu een vooropleiding geen vereiste meer is. Vanuit het werkveld klinkt er wel wat kritiek en zijn er twijfels over of deze opleiding gaat werken. Ik denk vooral dat mensen eerst moeten zien dát het werkt om meer draagvlak te krijgen. Natuurlijk vinden we het zelf ook spannend, wij weten immers ook niet alles. Bovendien kun je deze groep studenten nooit helemaal volledig opleiden – voorheen duurde de opleiding tien jaar, die ervaring kun je niet in achttien maanden stoppen. Het is dus zoeken naar manieren om studenten daarbij zoveel mogelijk te ondersteunen. En misschien blijkt na verloop van tijd dat we de opleiding toch anders moeten vormgeven. Dat gaan we komende periode in ieder geval goed onderzoeken.”
Ivo: “Aan de andere kant: studenten krijgen wel de kans om het ambulancewerk achttien maanden heel intensief te doen. Geloof me: als je een half jaar op ambulance werkt, heb je al een extra bak levenservaring te pakken. Als beroepsgroep moeten we bovendien niet vergeten dat we ontzettend veel kunnen bijdragen – wie kan een student nou beter opleiden dan de ambulancemedewerker zelf? We hebben mooie dingen te bieden en daar mogen we best trots op zijn.”
Albert: “De samenwerking met de regionale ambulancevoorzieningen is wat mij betreft sowieso geslaagd. Het sluit ook aan bij de nieuwe missie en visie van de Academie: we willen niet vanuit onze glazen toren beslissen wat wel of niet goed is, maar partijen met elkaar verbinden. Met dit traject hebben we laten zien dat de ambulancediensten ook aan tafel zitten en dat kennis met elkaar gedeeld wordt. Dat wij daar een rol in kunnen spelen, vind ik echt de grootste winst.”
Tekst: Mirthe Diemel